Nieuws
Publicatie
In-Vitro Diagnostics

‘Het goedkoopste ziekenhuisbed is het bed dat we kunnen voorkomen’

Cardiovasculaire aandoeningen blijven de belangrijkste doodsoorzaak in Europa. De Europese Unie werkt aan een actieplan om daar verandering in te brengen. "Als we de impact van hart- en vaatziekten echt willen terugdringen, moeten we veel meer inzetten op preventie", zegt prof. Damien Gruson. "En daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor klinische biologie."

Bekijk de publicatie (NL)View the publication (EN)
Lieselot De Vos
December 15, 2025
 • 
5 min leestijd
‘Het goedkoopste ziekenhuisbed is het bed dat we kunnen voorkomen’

Professor Damien Gruson is hoofd van de dienst Medische Biochemie aan Cliniques Universitaires Saint-Luc en voorzitter van de afdeling Emerging Technologies binnen de International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine (IFCC). In het licht van de Europese plannen voor een cardiovasculaire gezondheidsstrategie en de actieve discussies binnen de European Alliance for Cardiovascular Health (EACH) deelt hij zijn visie op de cruciale rol van klinische biologie in cardiovasculaire zorg.

Professor Gruson, waarom is er nood aan een Europees actieplan rond hartgezondheid?

Meer dan 60 miljoen Europeanen leven met een cardiovasculaire aandoening, en elk jaar komen er 5 miljoen nieuwe diagnoses bij. Met 1,7 miljoen overlijdens is het de belangrijkste doodsoorzaak in Europa. De totale jaarlijkse kost loopt op tot meer dan 280 miljard euro.

Ook in België zijn de cijfers alarmerend: ruim een miljoen patiënten en meer dan 30.000 overlijdens per jaar. Het zijn statistieken die we niet kunnen negeren. We moeten dringend inzetten op betere hartzorg. Een Europees actieplan kan lidstaten daarbij richting geven en ondersteunen.

Waarop moet dat plan volgens u focussen?

Preventie, preventie en nog eens preventie.

We weten al lang dat preventie en vroegdetectie een groot verschil maken. Het zijn dé hefbomen om ziekenhuisopnames en complicaties te vermijden, en zo mensen leed en de maatschappij kosten besparen. Maar de manier waarop we onze zorg en budgetten organiseren is heel sterk gericht op curatieve zorg.

Daarvan loskomen blijkt makkelijker gezegd dan gedaan, maar we hebben geen andere keuze. De beste manier om de uitgaven voor zorg onder controle te houden, is ingrijpen vóór er zorg nodig is. In de huidige economische context is het goedkoopste ziekenhuisbed nog altijd het bed dat we kunnen vermijden.

We moeten dus investeren in preventie, maar snijden in curatieve zorg doen we liever niet en extra middelen zijn er niet. Hoe raken we uit die impasse?

Een quick fix is er niet. Er zijn oplossingen, maar die vragen tijd en hard werk. Toch ben ik optimistisch, de sterren staan goed.

We beschikken vandaag over uitstekende technologieën die een vroege risicobeoordeling en snelle diagnose van cardiovasculaire aandoeningen mogelijk maken. Denk aan de omics-technologieën zoals genomics en next-gen sequencing, transcriptomics of proteomics. Aan total laboratory automation. Aan point-of-care tests. Etc. Voeg daar de ontwikkelingen op het vlak van AI en dataverwerking aan toe, en we kunnen risico’s veel vroeger en nauwkeurigerdetecteren.

De uitdaging is: hoe integreren we die technologieën slim in de zorgpraktijk, in zorgtrajecten en hun financiering? Dat is ook een belangrijk aandachtspunt binnen de afdeling Emerging Technologies van de IFCC.

Preventieve diagnostiek in hartzorg: LP(a) en NT-proBNP

Prof. Gruson noemt twee labotests als goede voorbeelden van preventie in hartzorg: de bepaling van LP(a) en van natriuretische peptiden (BNP en NT-proBNP).

Lipoproteïne(a) is een genetisch bepaald type slecht cholesterol dat het risico op hart- en vaatziekten gevoelig verhoogt. De European Society of Cardiology benadrukte het belang van die test opnieuw in haar richtlijnen die in september werden geüpdatet.

"Het advies is om LP(a) één keer in je leven te meten om zo je cardiovasculaire risicoprofiel te laten verfijnen. Van zodra je de waarde kent, kan je proactief handelen: via leefstijlmaatregelen of via medicatie. Nieuwe therapeutische klassen hebben hun effectiviteit al aangetoond.”

Secundaire preventie

Een tweede voorbeeld is de bepaling van natriuretische peptiden (BNP of NT-proBNP), die wordt gebruikt voor de vroegtijdige opsporing van hartfalen. "Dat is een mooi voorbeeld van secundaire preventie", aldus prof. Gruson. "Bij mensen met diabetes of andere risicofactoren kunnen we zo hartfalen detecteren nog vóór er symptomen optreden. Dat stelt artsen in staat om tijdig in te grijpen en ernstige complicaties of ziekenhuisopnames te vermijden."

Wat is er nodig om dergelijke innovaties breder te implementeren?

Data koppelen en verbanden leggen. Op zichzelf zeggen gegevens weinig. Pas als we diagnostische, klinische én economische data samenbrengen, krijgen we een completer beeld van de impact van bepaalde keuzes.

Wat levert een investering in een specifieke test bijvoorbeeld op in termen van vermeden kosten voor ziekenhuisopnames, consultaties of medicatie therapieën? Andersom kunnen we ook inzicht krijgen in waar tests misschien te vaak worden voorgeschreven. Het debat gaat dan niet meer over de kost van tests, maar over doelmatige zorg.

De theorie klinkt goed. Is het ook realistisch om ze om te zetten in de praktijk?

Zeker. Landen als Estland en Denemarken bewijzen dat het kan. Zij zijn al ver gevorderd op het vlak van interoperabiliteit van gezondheidsdata.

Dankzij goed geïntegreerde systemen krijgen zorgverleners daar zicht op het volledige zorgtraject van hun patiënt, niet alleen hun eigen stukje. Dat leidt tot beter geïnformeerde beslissingen, betere zorgresultaten én lagere kosten. Het maakt de zorg duurzamer, in de brede zin van het woord.

Wat bedoelt u met ‘duurzaam’?

Duurzaamheid heeft meerdere dimensies.

Er is de ecologische duurzaamheid – binnen de European Federation of Laboratory Medicine werken we daaraan via het initiatief rond green labs.

Daarnaast is er sociale duurzaamheid: hoe zorgen we dat álle patiënten toegang hebben tot waardevolle diagnostiek? België liep daarin voorop in Europa met de terugbetaling van de NIP-test voor alle zwangere vrouwen. Dát is sociale duurzaamheid in de praktijk.

Tot slot is er economische duurzaamheid: hoe houden we onze zorg betaalbaar? Vroege opsporing voorkomt vaak zwaardere, duurdere behandelingen. Dat maakt het systeem op lange termijn houdbaar. Het economische en sociale aspect zijn ook sterk met elkaar verweven: een financieel houdbaar systeem maakt sociale toegankelijkheid mogelijk.

Welke rol ziet u daarin voor klinische biologie?

Een essentiële. Wij maken onzichtbare biologie zichtbaar, en vertalen die naar bruikbare inzichten voor artsen. We helpen risico’s opsporen, complicaties vermijden en zorg beter afstemmen.

We moeten dus echt af van de enge kijk dat diagnostiek een kostenpost is. Als een test een ernstige complicatie kan voorkomen, dan is dat géén kost, maar een investering in levenskwaliteit.

Om die rol structureel te verankeren, hebben we nood aan meer interoperabiliteit en integratie van data. Ze krijgen we een holistischer beeld, worden zorgpaden dynamischer, en kunnen we nieuwe wetenschappelijke inzichten sneller omzetten in richtlijnen én financiering. Vandaag zit daar nog te vaak vertraging op. Daardoor blijft er een kloof tussen wat we weten en wat we doen in de praktijk.

Wat zou uw belangrijkste boodschap zijn aan beleidsmakers?

We beschikken over uiterst krachtige hulpmiddelen: de tests, de technologie en de wetenschappelijke evidentie. Wat we nodig hebben, is samenwerking om de meerwaarde tot bij de patiënt te brengen: tussen clinici, laboratoriumartsen, wetenschappelijke verenigingen en beleidsmakers. Maar ook met de bedrijven, want zij kennen het technologisch potentieel én moeten begrijpen waar de klinische noden liggen om gerichte oplossingen te ontwikkelen.

De patiënt en onze zorgsystemen worden daar beter van. En het versterkt ook de competitiviteit van Europa. Als we hier niets meer ontwikkelen, moeten we straks oplossingen elders gaan zoeken.

No images found.